|
Broedbiologie van de Kerkuil
Tegen het einde van het eerste levensjaar zijn Kerkuilen geslachtsrijp
Kerkuilen kunnen in alle maanden van het jaar broeden. De voedselsituatie
moet dan wel optimaal zijn.
Zo zijn in goede muizenjaren in ons land jonge Kerkuilen geringd in december
(derde broedsel!).
De meeste broedparen (70%) leggen in april en mei eieren. De gemiddelde
legdatum ligt rond de eerste week in april.
Nestplaatskeuze
Kerkuilen broeden bij voorkeur op donkere plaatsen. Allerlei typen gebouwen
zijn geschikt, als de uil er maar rustig kan broeden. In Nederland zijn
uilen vrijwel geheel aangewezen op gebouwen, zoals schuren, fabrieken,
graansilo's, scholen, ruïnes, duiventillen, torens, schoorstenen,
luchtkokers.
Vóór
1963 broedde bijna 40% van de Kerkuilen in
en om boerderijen en 27% in kerken. Het aantal broedparen in kerken neemt
de laatste jaren af.
Door stads- en dorpsuitbreidingen komen de voedselgebieden voor de Kerkuil
steeds verder weg te liggen en van vele kerken worden de vlieggaten afgesloten
in verband met overlast van kauwen en duiven.
De laatste jaren maken Kerkuilen in toenemende mate gebruik van
nestkasten die speciaal voor hen
in gebouwen zijn geplaatst door de leden van de plaatselijke kerkuilenwerkgroep.
Kasten zijn veilig,
het is er donker en de jongen vallen niet gemakkelijk uit het nest. Van
nestbouw is bij kerkuilen geen sprake: oude nesten bestaan meestal uit
een onderlaag van platgetrapte braakballen.
5 jonge kerkuilen in nest op de vliering van een verlaten gebouw.
Eieren
Gewoonlijk legt de Kerkuil
4 - 7 eieren en bij uitzondering meer dan 10.
In veldmuisrijke jaren zijn de legsels aanzienlijk groter dan in veldmuisarme
jaren. In voedselrijke jaren komt het voor dat de Kerkuilen een tweede
keer broeden en in uitzonderingsgevallen drie maal.
De eieren worden meestal om de andere dag gelegd.
Hier een groot aantal
verlaten kerkuileneieren, bestaande uit 2 legsels van zes.
Broeden
Na het leggen van het eerste ei begint het vrouwtje direct te broeden.
Twee tot drie keer per uur keert ze de eieren met de onderkant van de snavel.
Het regelmatig keren van de eieren is van groot belang voor de ontwikkeling
van de kiem en voor de goede verdeling van de warmte over het ei.
Het wijfje broedt alleen, terwijl het mannetje haar gedurende de gehele
broedperiode voorziet van voedsel. Krijgt ze in deze periode te weinig
voedsel dan kiest ze voor zichzelf en verlaat ze het legsel. Tegen het
einde van de ongeveer 30 dagen durende broedperiode komen de eieren uit
(om de twee dagen een ei).
Het mannetje voorziet het vrouwtje van voedsel, hier landt hij bij de nestkast
met een bosmuis.
Ontwikkeling
van de jongen
Eén tot drie dagen voor het uitkomen van de eieren produceert het
jong reeds piepende geluiden. Het wijfje reageert door een "klokkend"
te laten horen. Het is de roep van het aanbieden van voedsel aan het jong.
Na een aantal uren hard werken van het jong verschijnt een klein gaatje
in de eischaal. Het kan nog wel een
dag duren voordat het jong uit het ei kruipt. De resten van de eischaal
worden opgegeten, platgetrapt of verwijderd uit het nest.
1 tot 3 dagen
Met ongeveer dezelfde tussenpozen als de eieren gelegd zijn, komen de jongen
uit hun ei. Zouden alle jongen tegelijkertijd uitkomen dan zou het wijfje
niet in staat zijn de uilskuikens van voldoende voedsel te voorzien
Het gewicht van het jonge uilskuiken bedraagt ongeveer 14 gram en het kuiken
is slechts 5 cm lang. Een jonge Kerkuil wordt hulpeloos en vrij kaal geboren.
De eerste donsveertjes zijn duidelijk zichtbaar. Om warmteverlies tegen
te gaan schuift het jong tussen de eieren en wordt het verder warm gehouden
door het wijfje. De buik is bolvormig en helemaal kaal. De ogen zijn gesloten.
Aan het einde van de eerste of tweede dag wordt het voor de eerste maal
gevoerd. Het voeren van een uilskuiken gebeurt op een heel bijzondere manier.
Gedurende de eerste levensdagen worden de prooien onthoofd. De kop en andere
harde delen van de muis verdwijnen in de maag van het wijfje. De zachte
delen, zoals de darm en kleine stukjes vlees worden aan het jong gevoerd.
Het wijfje laat een klokkend geluid horen
en buigt vervolgens over het jong en houdt een stukje vlees voor. Het jong
richt zich op en neemt het voedsel aan. Eén voedering duurt ongeveer
een uur. Het mannetje is niet in staat het jong te voeren. Hij zorgt alleen
voor de aanvoer van muizen.
Op de derde dag is de donslaag ongeveer 0,5 cm dik. De buik is nog kaal
en de ogen zijn gesloten. Het wijfje verlaat het nest zo nu en dan voor
korte tijd (enkele minuten). Vanaf de zevende dag worden de eerste braakballen
van de jongen gevonden. Deze zijn lang en smal en wegen nog geen gram.
1 tot 10 dagen
Tegen het einde van de tweede week maakt de eerste witte donslaag plaats
voor een tweede, die gelig-wit
van kleur is. Halverwege de tweede week beginnen de uilen zich op hun loopbeen
te verplaatsen in het nest.
Ze steunen dan op hun vleugelstompjes, die nog erg kort zijn
Deze zes kerkuiljongen zijn tussen de 7 en de 20 dagen oud en goed van
voedsel voorzien.
3
weken
In de derde week zijn de jongen in staat kleine prooien, zoals spitsmuizen,
geheel naar binnen te werken. Bij grotere muizen verleent het wijfje nog
assistentie door de muizen in stukken te scheuren. Op de twintigste dag
zijnde ogen geheel geopend en de pupil is donkerblauw. Aan de voorzijde
van de kop verschijnt de hartvormige sluier. Het wijfje is 's nachts bijna
niet meer op het nest te vinden en jaagt samen met het mannetje.
In de vierde week ontwikkelt zich de gezichtssluier volledig en wordt nu
begrensd door bruine
veertjes in plaats van donsveertjes. Geleidelijk gaat de blauwe kleur van
de ogen over in bruin. Vanaf de vijfde week groeit het jong snel. De veren
ontwikkelen zich en de jongen gaan meer rondlopen in het nest.
Bij deze vier en half tot bijna zes weken oude jongen, is de ontwikkeling van de sluier en slagpennen goed
te zien.
7 weken
Vanaf de zesde week verdwijnt het dons achter de kop en daarvoor in de
plaats komen veren. De slag- en staartpennen zijn aan het begin van de
achtste week volledig ontwikkeld. De eerste vliegoefeningen vinden plaats
op de nestplaats en in de naaste omgeving van het nest. Er wordt veelvuldig
geoefend en tegen het einde van de negende week vliegt een jonge Kerkuil
redelijk goed en gaat hij voor korte perioden zelfs naar buiten.
Er wordt druk geoefend met het versterken van de vleugelspieren voor de
eerste vlucht.
Eerste vlucht
In de tiende week worden de jongen langzamerhand zelfstandig. Hun behendigheid
in het vliegen verschilt nauwelijks meer van die van de oude vogel. Nu
breekt er een moeilijke tijd aan voor de jonge Kerkuilen. Ze worden nog
wel sporadisch door de volwassen uilen gevoerd, maar bij het voedsel zoeken
krijgen ze geen steun van de oude vogels. Het jagen is aangeboren, maar
de fijne kneepjes moeten nog geleerd worden.
Op de leeftijd van drie á vier maanden is de sterfte onder de jonge
Kerkuilen groot. In die periode worden de oude vogels agressiever naar
de jongen, zodat deze het territorium van hun ouders moeten verlaten.
Ze vliegen dan pas uit naar een nieuw gebied.
Behendig zijn in het vliegen, maar ook in het landen
moet geleerd worden. Hier landt een jonge kerkuil op een andere jong bij
terugkeer naar de kast na een van de eerste vluchten.
Na een oefenvlucht is dit jong in een prunus naast
de boerderij geland.
Tekst
uit het boek: "De Kerkuil en andere in Nederland voorkomende uilen"
van: Johan de Jong (Stichting Kerkuilenwerkgroep
Nederland)
(met enkele aanvullingen & beschrijving van de foto's:
A.M. Liosi)
Top
|